Het lijkt een onomkeerbare trend te zijn. Steeds meer scholen investeren fors in allerlei ICT-materiaal: computers, laptops, tablets, smartboards, bordboeken en digitale leeromgevingen. Maar heeft al dat digitale geweld wel een positief effect op de schoolresultaten? Een onderzoek van de OESO lijkt het digitale enthousiasme alvast te temperen.
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling onderzocht voor de eerste keer wat de effecten van technologie zijn op de schoolresultaten van 15-jarigen. De resultaten in het lijvige rapport ‘Students, Computers and Learning: Making The Connection’ zijn enigszins verrassend.
Zo blijkt uit het onderzoek dat landen waar fors werd ingezet op ICT in het onderwijs, geen opvallende verbetering lieten optekenen in de PISA-resultaten voor begrijpend lezen, wiskunde en wetenschappen.
Oost-Azië boven
Volgens de studie halen leerlingen met een matig gebruik van computers op school (1 tot 2 uur per week) iets betere resultaten dan de leerlingen die op school slechts zelden met de computer werken. Maar leerlingen die op school vaak de computer gebruiken, scoren wel opvallend lager.
Voor het onderzoek kregen leerlingen in 31 landen een online leesttest voorgeschoteld. De leerlingen moesten een aantal teksten en cijfers lezen op het internet en vervolgens analyseren.
Net als bij een ‘klassieke’ leestest scoorden ook bij de online test studenten uit Oost-Aziatische landen het best. Nochtans zijn dat vaak de landen waar omzichtig wordt omgesprongen met technologische hulpmiddelen in de klas.
Landen als Australië, Zweden en Nieuw-Zeeland, waar de computer in het onderwijs goed is ingeburgerd, scoorden minder goed. De conclusie is dat het niet volstaat om vlot en veel te kunnen surfen om een online tekst te begrijpen. En dat ‘minder ervaring’ met online lezen, niet noodzakelijk een struikelblok hoeft te zijn.
‘Meer technologie leidt niet tot betere kennis’
Pedagoog Pedro De Bruyckere is niet verrast door de resultaten. ‘Het is al langer bekend dat meer technologie niet noodzakelijk leidt tot een betere kennis. Het is vooral de manier waarop je die technologie gebruikt’, zegt De Bruyckere.
‘Neem een simpele zoekopdracht op het internet. Om iets efficiënt en trefzeker op te zoeken, moet je precies weten en kunnen omschrijven wat je wilt zoeken. Dat inschatten kan je niet zonder andere elementen uit het onderwijs. Los van het kunnen surfen naar Google heb je traditionele skills nodig.’
‘Technologie gaf ons valse hoop’
Volgens OESO-directeur Andreas Schleicher heeft technologie ons valse hoop gegeven. ‘Landen die fors hebben geïnvesteerd in technologische ontwikkelingen zoals Spanje, Noorwegen en Denemarken, moeten vaststellen dat ze geen vooruitgang hebben geboekt op het gebied van resultaten.
In landen als Australië, Nieuw-Zeeland en Zweden is de leesvaardigheid van leerlingen zelfs afgenomen. Het blijken net de landen te zijn die omzichtig met technologie omspringen, die het goed doen in de PISA-testen.’
Ons land scoort met 2,8 leerlingen per schoolcomputer gemiddeld. In landen als Australië en Nieuw-Zeeland heeft zowat elke scholier een eigen computer. Ook op het vlak van computergebruik in de klas scoort ons land gemiddeld. Zowat 65 procent van de scholieren in ons land gebruikt een computer op school. Met 94 procent is Nederland op dat gebied koploper, voor Australië, Noorwegen en Liechtenstein.
Beter investeren in goed lees- en rekenonderwijs
Volgens de OESO kunnen scholen beter investeren in het opkrikken van het niveau van begrijpend lezen en rekenen dan in nieuwe computers en snellere internetverbindingen. Goed lees- en rekenonderwijs zal, volgens de organisatie, meer bijdragen aan het wegwerken van de ongelijkheid tussen leerlingen dan het gebruik van computers.
‘Als elke leerling een basisniveau in begrijpend lezen en wiskunde bereikt, zal dat in onze digitale wereld meer bijdragen tot gelijke kansen dan simpelweg de toegang tot hoogtechnologische apparaten en diensten te vergroten of te subsidiëren’, luidt de conclusie van het rapport.
Wie bovenstaande zin nog een keer herleest, zal merken dat de OESO allerminst pleit voor minder technologie in het onderwijs, wel voor een betere integratie van technologische hulpmiddelen in de klas.
En technologie moeten we efficiënter inzetten
‘Technologie is de enige manier om onze toegang tot kennis uit te breiden’, zegt OESO-directeur Andreas Schleicher tegen de BBC. ‘Bovendien is technologie een instrument dat onze manier van onderwijzen kan verbeteren en doen evolueren naar een situatie waar leerlingen actiever aan het leerproces deelnemen. Maar dan moeten we leerkrachten duidelijk maken hoe ze die technologie efficiënter en doelmatiger kunnen gebruiken.’
Dat is ook de mening van Pedro De Bruyckere. ‘Kinderen weghouden van technologie op school is helemaal geen goed idee. Het maakt hen bovendien alleen maar kwetsbaarder. Mediawijsheid staat niet voor niets in de eindtermen.’
Dat technologie in het onderwijs niet werkt, is volgens De Bruyckere te kort door de bocht. ‘In Groot-Brittannië is men erin geslaagd om jongeren die zelden een boek lazen, toch aan het lezen te krijgen. Met de hulp van een computerprogramma. Het is evenwel van belang dat je de technologie optimaal inzet voor het juiste doel bij de juiste doelgroep.’
De Bruyckere erkent dat enkele technologieën die in het onderwijs gebruikt worden niet altijd een meerwaarde hebben. ‘De voorbije jaren hebben we een massale toename gezien van het aantal MOOCs (Massive Open Online Course), online cursussen die wereldwijd kunnen worden gevolgd. Maar de kwaliteit van die cursussen blijkt volgens onderzoek vaak ondermaats. Dat betekent niet dat online leren per definitie niet werkt.’
Bingel is een mooi voorbeeld
Ook pedagoog Bert Smits vindt dat technologie in het onderwijs een middel moet zijn, en ‘geen doel op zich’. ‘Het is van groot belang dat we jongeren met technologie vertrouwd maken. Interfaces op een computer maken dat informatie op een andere manier wordt weergegeven en kan worden verwerkt door de leerling. Op die manier kan het bijdragen tot een beter begrip.’
Een mooi voorbeeld is, volgens Smits, het digitale leerplatform Bingel. ‘Heel veel scholen gebruiken het: het is eenvoudig in gebruik en er zit een spelelement. Hoe meer leerlingen oefenen, hoe meer credits ze sprokkelen. Met die credits kunnen ze uiteindelijk een spelletje spelen. Die gamification motiveert leerlingen om voortdurend nieuwe oefeningen te maken’, zegt Smits.
‘Bingel maakt het ook gemakkelijker om te differentiëren. Als iemand enkele keren een gemakkelijke oefening heeft opgelost, krijgt hij een moeilijker opdracht voorgeschoteld. Leerlingen die iets niet begrijpen, kunnen er haast oneindig oefeningen blijven maken. Meer differentiatie is net wat we nodig hebben in ons onderwijs.’
Tekst: Bart Van Belle, De Standaard, 15/09/2015
Foto: Felix Kalken