Een pleidooi voor netwerkorganisaties in het onderwijs
De weeën die door de corona-pandemie werden opgewekt, verplichtten het onderwijsveld om gedurende twee jaar continu te schakelen. De onderwijsboer ploegde tussen nieuwe regels en quarantaines voort, zelfs op het moment dat de akker leek te zijn herschapen tot een niet te bewerken modderpoel. Er werd gedacht, gehandeld én gediscussieerd in termen van welbevinden en leerachterstand, digitalisering en verbinding. Momentum werd aangegrepen om in de klas- en schoolpraktijk op zoek te gaan naar manieren om met de veranderende realiteit om te gaan. Lokale initiatieven bleven de mouwen opstropen en beleidsmatig lanceerden lokale besturen en de Vlaamse Overheid initiatieven om de schok op te vangen en zoveel mogelijk leerlingen zo goed mogelijk de crisis door te loodsen.
Het siert het onderwijsveld dat het zich in moeilijke omstandigheden flexibel en bekwaam heeft getoond. Ook al is een continue evenwichtsoefening het onderwijsveld niet vreemd, wendbaarheid is niet meteen een eigenschap waarmee de onderwijstanker wordt geassocieerd. Veel (f)actoren spelen nochtans continu in op het systeemveld van het onderwijs. Sommige processen zijn zichtbaar of worden sterk gemediatiseerd, andere worden in alle stilte doorlopen. Allemaal staan ze in essentie in relatie tot waar het allemaal om gaat: zoveel mogelijk leerlingen tot leren laten komen op een manier dat ze dit zo graag mogelijk doen.
Op het snijvlak van onderwijs en welzijn zijn de uitdagingen hierbij talrijk en divers. De nood om de verschillende organisaties en onderwijsactoren te verbinden en hen uit te nodigen kennis, middelen en competenties te delen is hoog. De bestaande structuren zijn nog te vaak te veel geënt op het eigen overleven. Een structurele denkoefening over hoe we het maken van leersprongen in Vlaanderen organiseren, verankeren en verduurzamen is noodzakelijk willen we de ambitie om onze kinderen en jongeren maximaal te ondersteunen in hun ontwikkeling kunnen waarmaken. En dus mag/moet er over het muurtje gekeken worden naar eventuele antwoorden voor het rijke maar gefragmenteerde onderwijsveld.
Organisatienetwerken als bruggenbouwers
Een piste met potentieel is het bundelen van de krachten door een netwerk uit te bouwen. In het boek ‘Organisatienetwerken, de organisatievorm van de toekomst’ wordt gesteld dat een organisatienetwerk een noodzakelijke voorwaarde is voor het vinden van effectieve oplossingen bij complexe uitdagingen. Volgens de auteurs kan door middel van zo’n netwerk een outcome gerealiseerd worden die afzonderlijk door geen enkele organisatie had kunnen worden bereikt. De nadruk ligt bij een organisatienetwerk op het gezamenlijk realiseren van een gedeelde doelstelling. Elk van de partners brengt de eigen expertise en achtergrond in om het geheel te versterken. Er worden keuzes gemaakt in hoe men zich concreet organiseert, wie welke (regie)rol opneemt en binnen welke concrete contexten het organisatienetwerk zich manifesteert. Het vraagt afstemming maar impliceert ook waardering en erkenning voor elkaars expertise.
Eigenaarschap en vertrouwen
Een organisatienetwerk is niet de makkelijkste weg. Vertrouwen opbouwen en binnen de schaalvergroting de autonomie van de partners bewaken,.. het zijn maar enkele uitdagingen die ervoor zorgen dat er goed moet worden nagedacht over hoe het netwerk wordt afgelijnd en vormgegeven.
Binnen het onderwijsveld ligt de sleutel misschien wel bij lokale partnerschappen. Dit lokale partnerschap kan bestaan uit lokale scholengemeenschappen, lokale besturen, een of meerdere lerarenopleidingen en bestaande organisaties en initiatieven. Elk van deze partners brengt zijn expertise binnen en stemt zijn activiteiten (deels) af op de gemeenschappelijke doelstelling(en). Een lokale stuurgroep kan de activiteiten van het partnerschap en het financiële plan monitoren en aansturen. Het projectplan dat hieruit voortvloeit kan een referentie- en kwaliteitskader vormen voor zowel de kwaliteit als de organisatie en vormt de basis voor de dialoog rond de financiering.
Dit model introduceren en uitwerken binnen het onderwijsveld zal afstemming en geveil vergen. De (historisch) gegraven loopgraven zullen soms moeten verlaten om nieuwe posities in te nemen die tegemoet komen aan de huidige noden. Daartegenover staat dat er al heel wat contacten zijn en dit netwerk niet van de grond af moet worden uitgetekend. Met een coalition of the willing is veel mogelijk.
Omdat het gemiddeld 2 à 3 jaar duurt dat een organisatienetwerk op kruissnelheid komt en er geoogst kan worden en de meeste organisatienetwerken sterven een stille dood nog voor ze tot bloei konden komen (Kenis & Cambre, 2019) is het noodzakelijk dat er wordt nagedacht over een (financieel) kader van waaruit perspectief en garantie wordt geboden. Dit geeft de lokale partnerschappen de mogelijkheid het proces te doorlopen. Een bovenlokaal initiatief kan onderzoek stimuleren en een kwaliteitskader ontwikkelen, inzetten op bovenlokale kruisbestuiving alsook het financieringsmodel uittekenen en verfijnen.
Het begint in de klas
Inhaken op wat in de klas en de school gebeurt blijft hierbij primordiaal. De school bezit de meeste informatie en verkeert in de beste positie om de noden van de leerlingen te capteren. Op veel Vlaamse scholen leveren leraren en leerlingenbegeleiders binnen hun deelveld goed werk. Hetzelfde geldt ook voor CLB’s, ondersteuningsnetwerken, CGG’s, flankerend onderwijsbeleid… en andere partners. Om samen te vatten: Iedereen doet wat men kan vanuit de eigen positie maar is beperkt in zijn expertise, actieradius en effectiviteit. Afstemming en expertisedeling ontbreekt nog te vaak in een landschap dat teveel uit eilanden bestaat. En dus is het tijd om hier werk van te maken willen we de uitdagingen het hoofd kunnen bieden en we blijven inzetten op onze kerntaak n°1: leerlingen leersprongen laten maken.
Stijn Rooms
bron: Kenis.P, Cambre,B., Organisatienetwerken: de organisatievorm van de toekomst, Pelckmans, 2019
Wil je op de hoogte blijven van onze activiteiten, publicaties en verhalen?
Schrijf je in op onze nieuwsbrief