Meertaligheid op school: de vraag is niet OF maar HOE
Mijn ouders zijn allochtonen in hun provincie. Aangespoeld in de Vlaamse rand rond Brussel, vanuit de verre Vlaanders. Thuis spraken ze onderling een mengeling van hun beide dialecten. Als de kinderen het niet mochten begrijpen, schakelden ze naar het Frans. Tot wij doorhadden dat we een crème glace kregen als de ijskar er stond. Zelf heb ik lang gedacht dat ik geen dialect sprak. Toen werd mijn wereld groter. Mijn studiegenoten maakten mij attent op mijn scherpe uitspraak van de letter i. De meesten vonden dat schattig. Ikzelf was best blij met de ontdekking van mijn dialect.
Diversiteit is realiteit. Dat is al jaren één van de uitgangspunten van Steunpunt Diversiteit & Leren, partnerorganisatie van Schoolmakers. Ook talige diversiteit is realiteit. ‘Talige diversiteit’ klinkt wat vaag en toch dekt het beter de lading dan ‘meertaligheid’.
We spreken niet gewoon verschillende talen naast elkaar. Ieder van ons heeft meerdere taalregisters.
We vloeken in ons dialect, sms-en met afkortingen, kuisen onze woorden op als we solliciteren en gebruiken en masse leenwoorden*. We kiezen – vaak onbewust – de taal die juist voelt in een bepaalde context.
Hoewel talige diversiteit evident is, gaan we er erg dubbelzinnig mee om. Daardoor verzandt het gesprek over meertaligheid op school snel in een ideologische discussie, eerder dan in een dialoog over het pedagogische aspect. Zo ook in de berichten naar aanleiding van de GO! Visietekst over meertaligheid.
Enerzijds vinden we talige diversiteit positief, iets om te versterken. We genieten van een avondje stand-up comedy vol taalhumor, liefst in een sappig dialect. Taalkampen zitten vol en talenkennis staat goed op je CV. We investeren in vreemde talenonderwijs en in CLIL**. Een mondje Italiaans meepraten op restaurant zorgt voor animo. Tegelijk ervaren we talige diversiteit ook als lastig, vermoeiend of bedreigend. Er zit een hiërarchie in talen: ze zijn meer of minder sexy.
We reizen de wereld rond, maar terug thuis willen we comfortabel naar de bakker in onze eigen taal.
Als Elly op het familiefeest vertelt dat ze Spaans gaat studeren, krijgt ze enthousiaste reacties. Als Bjorn aankondigt dat hij voor de lessen Arabisch gaat, wordt het stil. Kinderen van zes die ‘te weinig’ Nederlands kunnen, noemen we taalarm. Ook al spreken ze drie talen. We ergeren ons aan verloedering van onze moedertaal of aan ‘de ander’ die geen moeite lijkt te doen. Terwijl jij alles uit de kast haalt om je verstaanbaar te maken.
Taal is niet neutraal. Taal is hoe we denken en wat we voelen, taal is wie we zijn.
Taal is deel van onze identiteit. Net daarom raakt talige diversiteit een gevoelige snaar. Onze geschiedenis, economie, afkomst, opvoeding, … kleuren onze blik op talige diversiteit. Kijken naar talige diversiteit als realiteit, als uitdaging én als kans, brengt ons terug naar de kernvraag: welke aanpak werkt het best op school?
Die aanpak bestaat. Steeds meer scholen geven leerlingen ruimte om elkaars talige diversiteit te ontdekken en te leren waarderen. Dat kan bijvoorbeeld via talenposters. Of door op de kidsdisco van de school niet enkel Nederlandstalige plaatjes te draaien als die dansende kinderen samen meer dan tien talen spreken.
Op sommige scholen mogen leerlingen hun moedertaal gebruiken bij interacties over leerstof (in groepswerk bv.). Die scholen doen dat omdat ze het leren van hun leerlingen centraal stellen.
Omdat ze ervaren, met vallen en opstaan, wat onderzoek aantoont. Thuistaal gericht inzetten in de klas bevordert het welbevinden van leerlingen én de verwerving van het Nederlands als onderwijstaal. Dat laatste gaat in tegen ons buikgevoel: minder Nederlands leidt tot beter Nederlands?! In zijn inspirerende blog legt Steven Delarue uit hoe bij tweedetaalverwerving kwaliteit boven kwaliteit gaat. Een tweede taal leer je op basis van de fundamenten van de eerste taal. Hoe beter je je moedertaal spreekt, hoe vlotter je andere talen leert.
Scholen waar leerlingen (binnenkort) functioneel meertalig leren, zijn op zoek. Ze vragen zich af hoe ze dit organisatorisch rond krijgen. Wat dat concreet betekent, als leerling, als leraar, als directeur. Wat ze nodig hebben om het te laten slagen. Die scholen laten zich leiden door wat ze willen bereiken met hun leerlingen, en overstijgen zo het politieke welles nietes spel. Die scholen verdienen onze aanmoediging en ondersteuning. Hoe langer we daarmee wachten, hoe minder kinderen en jongeren Nederlands zullen leren.
auteur: Saskia Vandeputte
info@schoolmakers.be
* Wie telt het aantal leenwoorden in deze tekst? Een leenwoord is een woord ontleend aan een andere taal, bv. bureau uit het Frans.
** CLIL staat voor content language integrated learning. Leerlingen krijgen bij niet-taalvakken les in het Engels, Frans of Duits. Meer lees je hier.
Op zoek naar meer?
Verzamelwebsites:
http://www.steunpuntico.be/themas/meertaligheid
http://www.meertaligheid.be
Werken aan een open talenbeleid:
http://www.metrotaal.be
Blog over taal & onderwijs:
https://stevendelarue.be
Zaka, voor de fun:
https://www.youtube.com/watch?v=0Ow_G_4Ic3k
Wil je op de hoogte blijven van onze activiteiten, publicaties en verhalen?
Schrijf je in op onze nieuwsbrief